Dispersie en populatieherstel
Wolven bezitten een zeer dispersie-krachtig vermogen tot snelle verspreiding vanuit een kernpopulatie. De huidige wolvenpopulatie in Noordwest Europa heeft zijn oorsprong met hoofdzakelijk dieren die stammen uit de Noordoost- Europese populatie in de Baltische staten en het westen van Rusland. Na het – formeel geschiedkundig vastgelegd – afschieten van de laatste wolf in Duitsland in 1904, ontstond omstreeks het Millenium een nieuwe populatie wolven in regio Lausitz in voormalig Oost-Duitsland. Europese bescherming sinds eind jaren ’70 van de vorige eeuw, samen met de val van het IJzeren gordijn jachtafname in Oost-Europa, zette de deur open voor een doorzettende terugkeer van de wolf.
Feitelijk blijkt uit historische gegevens dat wolven al langer sinds de Tweede Wereldoorlog op weg naar het Westen, terug naar de gebieden waar ze anderhalve eeuw gelden zijn verjaagd door een goed georganiseerde lupicide. Pionierende wolven die het lukte om tussentijds het IJzeren gordijn door te komen legde meestal daarna in het Westen het loodje op verkeerswegen of werden afgeschoten onder het mom van ‘ontsnapt uit een dierentuin’ of als ‘schapendoder’.
De populatie-ontwikkeling van wolven van de afgelopen twintig in Europa – en vooral in Duitsland – is spectaculair en exponentieel. De Duitse wolvenstand – bijgehouden op https://dbb-wolf.de/ – staat momenteel (anno 2019) op 55 roedels. Dit roept ook vragen op over waar de ontwikkeling heen gaat en wat dit betekent voor wolvenbescherming of eventuele inzet van een wolvenbeheer. Feitelijk weet niemand – door overbejaging van wolven door de eeuwen – wat de limieten zijn van deze wolvenontwikkeling in het moderne landschap en of er een zelfregulerend mechanisme gaat werken bij een eventuele overbezetting.
De vestiging van nieuwe gebieden gaat inmiddels gewoon door, met veel lege gebieden in zuidelijk Duitsland en ruime vestigingskansen in bijvoorbeeld de Ardennen en in Noord-Frankrijk. In tegenstelling tot veel andere roofdieren – met name katachtigen zoals de lynx – leggen wolven enorme afstanden af om een eigen leefgebied te vinden; het proces dat dispersie heet. In korte tijd leggen wolven tot wel honderden kilometers af, met veel doorloop van gebieden die niet als wolvenhabitat geschikt zijn; zoals in veel van ons moderne cultuurlandschap het geval is. Het is zaak voor dispergerende jonge wolven om niet een roedelterritorium te passeren, met gevaar voor eigen leven.
Forse barrières worden tijdens de lange tochten overbrugd, waaronder rivieren, intensieve landbouwgebieden en (snel)wegen. Zo groot is de drang tot het vinden van een eigen stek, dat wolven zichtbaar overdag door open en stedelijke gebieden kunnen lopen en zich dan weinig storen aan bijvoorbeeld mensen. Dit is het beeld van de wandelwolven dat we in de open (polder)gebieden van Nederland inmiddels meerdere keren hebben gezien en vroeger al voor commotie bij de mensen zorgde, niet op de laatste plaats vanwege de sterkere neiging van wandelwolven tot schapenpredatie.
Dispersie kan voor wolven een lange zoektocht zijn, waarbij bepaalde (sub-optimale habitat) gebieden als tijdelijk onderkomen kunnen worden benut. Maar eenmaal een geschikt niemandsland te hebben gevonden, kunnen jonge wolven zich gaan vestigen. Voorwaarde voor vestiging is geschikt habitat waarin vooral voldoende prooiaanbod, rust (relatief weinig menselijke activiteit en een lage wegendichtheid), dekking in voldoende omvang aanwezig is. In het meest gunstige geval landen ze in een gebied om te koppelen met een eenzame wolf van het andere geslacht met opgedane gebiedskennis.