Werkgroep Wolf

Foto van een wolf, fotograaf Anna Stelloo Photography
In 2025 liet staatssecretaris Jean Rummenie (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) Wageningen University & Research (WUR) onderzoeken of de wolf in Nederland zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt. Het WUR-rapport concludeerde dat Nederland met dertien roedels, terwijl er 23 tot 56 nodig zijn, dat punt nog lang niet heeft bereikt. Die conclusie leidde tot politieke discussie over wat een ‘gunstige staat van instandhouding’ precies betekent en hoe die wordt vastgesteld. In dit artikel wordt uitgelegd wat dat begrip inhoudt, hoe het wordt beoordeeld en wat dit betekent voor de wolf in Nederland.
1. De betekenis en rol van de staat van instandhouding  
De staat van instandhouding is de kern van de Europese Habitatrichtlijn. Dit begrip bepaalt of een soort zichzelf op de lange termijn kan handhaven in haar natuurlijke omgeving, zonder voortdurende hulp van de mens. Een soort verkeert in een gunstige staat van instandhouding (GSI) wanneer drie voorwaarden zijn vervuld:
• Populatiedrempel: de populatie is groot genoeg om te overleven.
• Verspreidingsdrempel: het verspreidingsgebied is stabiel of groeit.
• Kwaliteitsdrempel: er is voldoende geschikt leefgebied aanwezig.
Deze drie pijlers vormen de basis van het Europese natuurbeleid. De Habitatrichtlijn legt daarbij een duidelijke juridische drempel vast: zolang de GSI niet is bereikt, geldt een absolute beschermingsplicht. Lidstaten mogen dan geen maatregelen nemen die de situatie van een soort kunnen verslechteren, ook niet om economische of maatschappelijke redenen. De GSI is dus niet alleen een ecologische maatstaf, maar vooral een juridisch grenspunt. Pas wanneer een soort zich structureel boven die grens bevindt, ontstaat beperkte ruimte voor beheer of uitzonderingen.
2. Hoe de beoordeling in de praktijk plaatsvindt  
Om te beoordelen of een soort zich in een gunstige staat bevindt, gebruiken onderzoekers twee referentiewaarden, de termen hoef je niet te onthouden: 
• FRP (Favourable Reference Population): dit is het minimale aantal dieren dat nodig is om een soort op de lange termijn te laten voortbestaan. Het gaat dus niet om het aantal dat er op dit moment leeft, maar om een veilige ondergrens waarbij de soort niet dreigt uit te sterven. Onderzoekers bepalen dit op basis van genetische variatie (hoeveel verschillende genen er in de populatie zitten) en de kans dat de soort kan overleven zonder hulp van de mens.
• FRR (Favourable Reference Range): dit is het minimale gebied dat een soort nodig heeft om zichzelf in stand te houden. Daarbij gaat het niet alleen om de oppervlakte, maar ook om de kwaliteit van het leefgebied en of gebieden goed met elkaar verbonden zijn, zodat dieren zich kunnen verplaatsen en voortplanten met andere populaties.
De termen FRP en FRR kun je vergeten, we zullen er verder aan verwijzen als referentiewaarden.
Deze waarden zijn geen exacte aantallen, maar schattingen die worden berekend met behulp van verspreidingsgegevens, genetisch onderzoek en ecologische modellen. Omdat dieren zich niets aantrekken van landsgrenzen, worden deze berekeningen idealiter gemaakt per biogeografische regio, een gebied met vergelijkbare natuur en klimaat. De uitkomsten zijn altijd omgeven door onzekerheden, wat regelmatig leidt tot discussie tussen wetenschappers en beleidsmakers.
FRP en FRR vormen samen de juridische drempel voor beleid. Zolang populatie en verspreiding onder deze waarden liggen, verkeert een soort in een ongunstige staat en geldt maximale bescherming. Pas wanneer beide waarden blijvend worden overschreden, kan een lidstaat onder strikte voorwaarden beheer toestaan. Voor de wolf betekent dit dat afschot pas juridisch kan worden besproken wanneer de populatie stabiel, genetisch gezond en ruim verspreid is. Tot die tijd is schade aan vee of veiligheid niet voldoende om af te wijken van de absolute beschermingsplicht.
3. Rapportage door lidstaten en toezicht  
Elke zes jaar moeten EU-lidstaten rapporteren over de staat van instandhouding van beschermde soorten en habitats in de zogenoemde artikel 17-rapportage. Daarin beschrijven landen hoe het gaat met de populatieomvang, het verspreidingsgebied, de kwaliteit van het leefgebied en de toekomstverwachtingen van elke soort. Ook moeten ze aangeven welke maatregelen zijn genomen om de situatie te verbeteren. Deze rapportages vormen het belangrijkste instrument waarmee de Europese Commissie beoordeelt of landen hun verplichtingen uit de Habitatrichtlijn naleven.
In de praktijk blijkt dit systeem kwetsbaar. Niet alle landen beschikken over voldoende onderzoeksgegevens, waardoor schattingen soms gebaseerd zijn op beperkte of verouderde data. Daarnaast verschillen de methoden en interpretaties van de referentiewaarden sterk per land. Sommige rapportages blijken onvolledig of worden politiek beïnvloed om nationaal beleid te rechtvaardigen of om beperkingen op bescherming te versoepelen. De Europese Commissie beoordeelt de rapportages wel, maar beschikt over beperkte middelen om onjuiste of inconsistente informatie te corrigeren. Het is in feite een controlesysteem dat grotendeels berust op vertrouwen in de lidstaten. Daardoor ontstaat een lappendeken van nationaal beleid, terwijl de Habitatrichtlijn juist bedoeld is om soorten op Europees niveau gezamenlijk en grensoverschrijdend te beschermen.
4. De situatie van de wolf in Nederland  
Nederland is te klein en te dichtbevolkt om een volledig zelfstandige wolvenpopulatie te herbergen. Door versnippering van leefgebied, verkeerssterfte en maatschappelijke weerstand blijft de groei beperkt. Onderzoekers van Wageningen University & Research (WUR) hebben vastgesteld dat Nederland voor een gunstige staat van instandhouding tussen 23 en 56 roedels zou moeten tellen, verspreid over 32 tot 181 gebieden van tien bij tien kilometer. Deze waarden spelen een belangrijke rol in het politieke en beleidsmatige debat, maar zijn binnen de Nederlandse context praktisch onhaalbaar. Het land is eenvoudigweg te klein om zo’n omvangrijke populatie te dragen zonder dat leefgebieden elkaar overlappen of conflicteren met menselijke activiteiten.
In werkelijkheid maakt Nederland deel uit van de bredere Centraal-Europese populatie, die zich uitstrekt over Duitsland, Polen, Tsjechië, Denemarken en België. Binnen dat netwerk dragen de Nederlandse wolven bij aan de genetische uitwisseling en ecologische samenhang van de soort. Nederland is daarmee geen zelfstandig wolvenland, maar een verbindende schakel binnen de Europese populatie.
Tekst gaat verder onder het beeld
Illustratie wolf nederland
5. Ecologische en maatschappelijke factoren die de staat beïnvloeden  
Het beoordelen van de staat van instandhouding lijkt op papier een wetenschappelijke taak, maar in de praktijk is dat veel complexer. Voor de wolf spelen allerlei ecologische factoren een rol: verkeerssterfte, illegale doding, de beschikbaarheid van prooidieren, genetische uitwisseling tussen roedels en de invloed van klimaatverandering. Ook de kwaliteit van het leefgebied is cruciaal. Gebieden die op kaarten als geschikt worden aangemerkt, blijken in werkelijkheid soms te versnipperd of te druk door menselijke activiteiten, recreatie of geluidsoverlast. Zo kan een leefgebied dat op papier voldoet, in de praktijk ongeschikt blijken voor rustzoekende soorten als de wolf.
Naast deze ecologische factoren weegt ook de maatschappelijke context zwaar. Angst, schade aan vee en beeldvorming in de media vergroten de druk op bestuurders om uitzonderingen op de bescherming toe te staan. In sommige gebieden leidt dat zelfs tot illegale jacht, wat de populatie direct verkleint en de kans op herstel vermindert. Daardoor zijn ecologische en maatschappelijke invloeden nauw met elkaar verweven. De grootste uitdaging ligt dan ook niet in het natuurlijke vermogen van de soort om zich te herstellen, maar in het maatschappelijke draagvlak om de bescherming consequent te blijven uitvoeren.
6. Gevolgen van een ongunstige staat van instandhouding  
Wanneer een soort in een ongunstige staat verkeert, zijn lidstaten wettelijk verplicht herstelmaatregelen te nemen. Dat kan bestaan uit het vergroten en verbinden van leefgebieden, het terugdringen van sterfte of het aanpassen van ruimtelijke plannen. Voor de wolf betekent dit bescherming van kerngebieden, veilige verbindingen tussen populaties en genetische uitwisseling met buurlanden. De Habitatrichtlijn stelt daarbij duidelijk dat verslechtering verboden is en herstel actief moet worden nagestreefd.
In de praktijk is dat vaak ingewikkeld. Herstelmaatregelen zijn kostbaar, vragen langdurige inzet en kunnen op weerstand stuiten bij boeren of lokale gemeenschappen. Overheden zijn soms terughoudend met ingrijpende maatregelen, waardoor herstel stagneert. Zo ontstaat een spanningsveld: natuurorganisaties zien de ongunstige staat als juridisch instrument om bescherming af te dwingen, terwijl politici worstelen met de maatschappelijke gevolgen. De juridische plicht tot herstel botst hier met bestuurlijke realiteit.
7. Slotopmerking  
De wolf bereikt pas een gunstige staat van instandhouding wanneer populatie, verspreiding en leefgebied gezamenlijk de Europese referentiewaarden overschrijden. Nederland zal dat binnen de eigen grenzen waarschijnlijk nooit halen, maar draagt wel bij aan de bredere Centraal-Europese populatie. De toekomst van de wolf in Nederland hangt daarom af van internationale samenwerking en blijvende genetische uitwisseling.
De gunstige staat vormt de sleutel tot beleidsruimte, maar ook de spiegel van maatschappelijke tolerantie. Ze is wetenschappelijk gedefinieerd, juridisch afdwingbaar en maatschappelijk omstreden. Zolang wetenschap, beleid en samenleving die balans niet samen weten te vinden, blijft de juridische plicht botsen met de maatschappelijke realiteit. De discussie over “hoeveel wolf is genoeg wolf” blijft daardoor een voortdurende ecologische én politieke strijd.